NL.png frankeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • frankeren

O.t.t. (Present)

  • frankeerde
  • frankeerde
  • frankeerde
  • frankeerde
  • frankeerden
  • frankeerden
  • frankeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal frankeren
  • zult frankeren
  • zal frankeren
  • zult frankeren
  • zult frankeren
  • zullen frankeren
  • zullen frankeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefrankeerd
  • had gefrankeerd
  • had gefrankeerd
  • had gefrankeerd
  • hadden gefrankeerd
  • hadden gefrankeerd
  • hadden gefrankeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefrankeerd
  • hebt gefrankeerd
  • heeft gefrankeerd
  • hebt gefrankeerd
  • hebben gefrankeerd
  • hebben gefrankeerd
  • hebben gefrankeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefrankeerd hebben
  • zult gefrankeerd hebben
  • zal gefrankeerd hebben
  • zult gefrankeerd hebben
  • zult gefrankeerd hebben
  • zullen gefrankeerd hebben
  • zullen gefrankeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefrankeerd hebben
  • zou gefrankeerd hebben
  • zou gefrankeerd hebben
  • zou gefrankeerd hebben
  • zouden gefrankeerd hebben
  • zouden gefrankeerd hebben
  • zouden gefrankeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefrankeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefrankeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefrankeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefrankeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefrankeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefrankeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefrankeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefrankeerd zijn
  •