NL.png fractioneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fractioneren

O.t.t. (Present)

  • fractioneerde
  • fractioneerde
  • fractioneerde
  • fractioneerde
  • fractioneerden
  • fractioneerden
  • fractioneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fractioneren
  • zult fractioneren
  • zal fractioneren
  • zult fractioneren
  • zult fractioneren
  • zullen fractioneren
  • zullen fractioneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefractioneerd
  • had gefractioneerd
  • had gefractioneerd
  • had gefractioneerd
  • hadden gefractioneerd
  • hadden gefractioneerd
  • hadden gefractioneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefractioneerd
  • hebt gefractioneerd
  • heeft gefractioneerd
  • hebt gefractioneerd
  • hebben gefractioneerd
  • hebben gefractioneerd
  • hebben gefractioneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefractioneerd hebben
  • zult gefractioneerd hebben
  • zal gefractioneerd hebben
  • zult gefractioneerd hebben
  • zult gefractioneerd hebben
  • zullen gefractioneerd hebben
  • zullen gefractioneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefractioneerd hebben
  • zou gefractioneerd hebben
  • zou gefractioneerd hebben
  • zou gefractioneerd hebben
  • zouden gefractioneerd hebben
  • zouden gefractioneerd hebben
  • zouden gefractioneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefractioneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefractioneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefractioneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefractioneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefractioneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefractioneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefractioneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefractioneerd zijn
  •