NL.png foerageren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • foerageren

O.t.t. (Present)

  • foerageerde
  • foerageerde
  • foerageerde
  • foerageerde
  • foerageerden
  • foerageerden
  • foerageerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal foerageren
  • zult foerageren
  • zal foerageren
  • zult foerageren
  • zult foerageren
  • zullen foerageren
  • zullen foerageren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefoerageerd
  • had gefoerageerd
  • had gefoerageerd
  • had gefoerageerd
  • hadden gefoerageerd
  • hadden gefoerageerd
  • hadden gefoerageerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefoerageerd
  • hebt gefoerageerd
  • heeft gefoerageerd
  • hebt gefoerageerd
  • hebben gefoerageerd
  • hebben gefoerageerd
  • hebben gefoerageerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefoerageerd hebben
  • zult gefoerageerd hebben
  • zal gefoerageerd hebben
  • zult gefoerageerd hebben
  • zult gefoerageerd hebben
  • zullen gefoerageerd hebben
  • zullen gefoerageerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefoerageerd hebben
  • zou gefoerageerd hebben
  • zou gefoerageerd hebben
  • zou gefoerageerd hebben
  • zouden gefoerageerd hebben
  • zouden gefoerageerd hebben
  • zouden gefoerageerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •