NL.png fluorideren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fluorideren

O.t.t. (Present)

  • fluorideerde
  • fluorideerde
  • fluorideerde
  • fluorideerde
  • fluorideerden
  • fluorideerden
  • fluorideerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fluorideren
  • zult fluorideren
  • zal fluorideren
  • zult fluorideren
  • zult fluorideren
  • zullen fluorideren
  • zullen fluorideren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefluorideerd
  • had gefluorideerd
  • had gefluorideerd
  • had gefluorideerd
  • hadden gefluorideerd
  • hadden gefluorideerd
  • hadden gefluorideerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefluorideerd
  • hebt gefluorideerd
  • heeft gefluorideerd
  • hebt gefluorideerd
  • hebben gefluorideerd
  • hebben gefluorideerd
  • hebben gefluorideerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefluorideerd hebben
  • zult gefluorideerd hebben
  • zal gefluorideerd hebben
  • zult gefluorideerd hebben
  • zult gefluorideerd hebben
  • zullen gefluorideerd hebben
  • zullen gefluorideerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefluorideerd hebben
  • zou gefluorideerd hebben
  • zou gefluorideerd hebben
  • zou gefluorideerd hebben
  • zouden gefluorideerd hebben
  • zouden gefluorideerd hebben
  • zouden gefluorideerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefluorideerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefluorideerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefluorideerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefluorideerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefluorideerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefluorideerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefluorideerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefluorideerd zijn
  •