NL.png flensen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • flensen

O.t.t. (Present)

  • flenste
  • flenste
  • flenste
  • flenste
  • flensten
  • flensten
  • flensten
 

O.v.t. (Past)

  • zal flensen
  • zult flensen
  • zal flensen
  • zult flensen
  • zult flensen
  • zullen flensen
  • zullen flensen

O.t.t.t. (Future)

  • had geflenst
  • had geflenst
  • had geflenst
  • had geflenst
  • hadden geflenst
  • hadden geflenst
  • hadden geflenst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geflenst
  • hebt geflenst
  • heeft geflenst
  • hebt geflenst
  • hebben geflenst
  • hebben geflenst
  • hebben geflenst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geflenst hebben
  • zult geflenst hebben
  • zal geflenst hebben
  • zult geflenst hebben
  • zult geflenst hebben
  • zullen geflenst hebben
  • zullen geflenst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geflenst hebben
  • zou geflenst hebben
  • zou geflenst hebben
  • zou geflenst hebben
  • zouden geflenst hebben
  • zouden geflenst hebben
  • zouden geflenst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geflenst
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geflenst
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geflenst worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geflenst worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geflenst
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geflenst
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geflenst zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geflenst zijn
  •