INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• flauwvallen

O.t.t. (Present)

• viel flauw
• viel flauw
• viel flauw
• viel flauw
• vielen flauw
• vielen flauw
• vielen flauw

O.v.t. (Past)

• zal flauwvallen
• zult flauwvallen
• zal flauwvallen
• zult flauwvallen
• zult flauwvallen
• zullen flauwvallen
• zullen flauwvallen

O.t.t.t. (Future)

• was flauwgevallen
• was flauwgevallen
• was flauwgevallen
• was flauwgevallen
• waren flauwgevallen
• waren flauwgevallen
• waren flauwgevallen

O.v.t.t. (Condicional)

• ben flauwgevallen
• bent flauwgevallen
• is flauwgevallen
• bent flauwgevallen
• zijn flauwgevallen
• zijn flauwgevallen
• zijn flauwgevallen

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal flauwgevallen zijn
• zult flauwgevallen zijn
• zal flauwgevallen zijn
• zult flauwgevallen zijn
• zult flauwgevallen zijn
• zullen flauwgevallen zijn
• zullen flauwgevallen zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou flauwgevallen zijn
• zou flauwgevallen zijn
• zou flauwgevallen zijn
• zou flauwgevallen zijn
• zouden flauwgevallen zijn
• zouden flauwgevallen zijn
• zouden flauwgevallen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•