NL.png flatteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • flatteren

O.t.t. (Present)

  • flatteerde
  • flatteerde
  • flatteerde
  • flatteerde
  • flatteerden
  • flatteerden
  • flatteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal flatteren
  • zult flatteren
  • zal flatteren
  • zult flatteren
  • zult flatteren
  • zullen flatteren
  • zullen flatteren

O.t.t.t. (Future)

  • had geflatteerd
  • had geflatteerd
  • had geflatteerd
  • had geflatteerd
  • hadden geflatteerd
  • hadden geflatteerd
  • hadden geflatteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geflatteerd
  • hebt geflatteerd
  • heeft geflatteerd
  • hebt geflatteerd
  • hebben geflatteerd
  • hebben geflatteerd
  • hebben geflatteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geflatteerd hebben
  • zult geflatteerd hebben
  • zal geflatteerd hebben
  • zult geflatteerd hebben
  • zult geflatteerd hebben
  • zullen geflatteerd hebben
  • zullen geflatteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geflatteerd hebben
  • zou geflatteerd hebben
  • zou geflatteerd hebben
  • zou geflatteerd hebben
  • zouden geflatteerd hebben
  • zouden geflatteerd hebben
  • zouden geflatteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geflatteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geflatteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geflatteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geflatteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geflatteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geflatteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geflatteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geflatteerd zijn
  •