NL.png fixeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fixeren

O.t.t. (Present)

  • fixeerde
  • fixeerde
  • fixeerde
  • fixeerde
  • fixeerden
  • fixeerden
  • fixeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fixeren
  • zult fixeren
  • zal fixeren
  • zult fixeren
  • zult fixeren
  • zullen fixeren
  • zullen fixeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefixeerd
  • had gefixeerd
  • had gefixeerd
  • had gefixeerd
  • hadden gefixeerd
  • hadden gefixeerd
  • hadden gefixeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefixeerd
  • hebt gefixeerd
  • heeft gefixeerd
  • hebt gefixeerd
  • hebben gefixeerd
  • hebben gefixeerd
  • hebben gefixeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefixeerd hebben
  • zult gefixeerd hebben
  • zal gefixeerd hebben
  • zult gefixeerd hebben
  • zult gefixeerd hebben
  • zullen gefixeerd hebben
  • zullen gefixeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefixeerd hebben
  • zou gefixeerd hebben
  • zou gefixeerd hebben
  • zou gefixeerd hebben
  • zouden gefixeerd hebben
  • zouden gefixeerd hebben
  • zouden gefixeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefixeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefixeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefixeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefixeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefixeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefixeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefixeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefixeerd zijn
  •