NL.png fitten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fitten

O.t.t. (Present)

  • fitte
  • fitte
  • fitte
  • fitte
  • fitten
  • fitten
  • fitten
 

O.v.t. (Past)

  • zal fitten
  • zult fitten
  • zal fitten
  • zult fitten
  • zult fitten
  • zullen fitten
  • zullen fitten

O.t.t.t. (Future)

  • had gefit
  • had gefit
  • had gefit
  • had gefit
  • hadden gefit
  • hadden gefit
  • hadden gefit
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefit
  • hebt gefit
  • heeft gefit
  • hebt gefit
  • hebben gefit
  • hebben gefit
  • hebben gefit

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefit hebben
  • zult gefit hebben
  • zal gefit hebben
  • zult gefit hebben
  • zult gefit hebben
  • zullen gefit hebben
  • zullen gefit hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefit hebben
  • zou gefit hebben
  • zou gefit hebben
  • zou gefit hebben
  • zouden gefit hebben
  • zouden gefit hebben
  • zouden gefit hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefit
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefit
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefit worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefit worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefit
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefit
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefit zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefit zijn
  •