NL.png fingeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fingeren

O.t.t. (Present)

  • fingeerde
  • fingeerde
  • fingeerde
  • fingeerde
  • fingeerden
  • fingeerden
  • fingeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fingeren
  • zult fingeren
  • zal fingeren
  • zult fingeren
  • zult fingeren
  • zullen fingeren
  • zullen fingeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefingeerd
  • had gefingeerd
  • had gefingeerd
  • had gefingeerd
  • hadden gefingeerd
  • hadden gefingeerd
  • hadden gefingeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefingeerd
  • hebt gefingeerd
  • heeft gefingeerd
  • hebt gefingeerd
  • hebben gefingeerd
  • hebben gefingeerd
  • hebben gefingeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefingeerd hebben
  • zult gefingeerd hebben
  • zal gefingeerd hebben
  • zult gefingeerd hebben
  • zult gefingeerd hebben
  • zullen gefingeerd hebben
  • zullen gefingeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefingeerd hebben
  • zou gefingeerd hebben
  • zou gefingeerd hebben
  • zou gefingeerd hebben
  • zouden gefingeerd hebben
  • zouden gefingeerd hebben
  • zouden gefingeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefingeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefingeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefingeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefingeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefingeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefingeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefingeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefingeerd zijn
  •