NL.png favoriseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • favoriseren

O.t.t. (Present)

  • favoriseerde
  • favoriseerde
  • favoriseerde
  • favoriseerde
  • favoriseerden
  • favoriseerden
  • favoriseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal favoriseren
  • zult favoriseren
  • zal favoriseren
  • zult favoriseren
  • zult favoriseren
  • zullen favoriseren
  • zullen favoriseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefavoriseerd
  • had gefavoriseerd
  • had gefavoriseerd
  • had gefavoriseerd
  • hadden gefavoriseerd
  • hadden gefavoriseerd
  • hadden gefavoriseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefavoriseerd
  • hebt gefavoriseerd
  • heeft gefavoriseerd
  • hebt gefavoriseerd
  • hebben gefavoriseerd
  • hebben gefavoriseerd
  • hebben gefavoriseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefavoriseerd hebben
  • zult gefavoriseerd hebben
  • zal gefavoriseerd hebben
  • zult gefavoriseerd hebben
  • zult gefavoriseerd hebben
  • zullen gefavoriseerd hebben
  • zullen gefavoriseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefavoriseerd hebben
  • zou gefavoriseerd hebben
  • zou gefavoriseerd hebben
  • zou gefavoriseerd hebben
  • zouden gefavoriseerd hebben
  • zouden gefavoriseerd hebben
  • zouden gefavoriseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefavoriseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefavoriseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefavoriseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefavoriseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefavoriseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefavoriseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefavoriseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefavoriseerd zijn
  •