NL.png fascineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fascineren

O.t.t. (Present)

  • fascineerde
  • fascineerde
  • fascineerde
  • fascineerde
  • fascineerden
  • fascineerden
  • fascineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fascineren
  • zult fascineren
  • zal fascineren
  • zult fascineren
  • zult fascineren
  • zullen fascineren
  • zullen fascineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefascineerd
  • had gefascineerd
  • had gefascineerd
  • had gefascineerd
  • hadden gefascineerd
  • hadden gefascineerd
  • hadden gefascineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefascineerd
  • hebt gefascineerd
  • heeft gefascineerd
  • hebt gefascineerd
  • hebben gefascineerd
  • hebben gefascineerd
  • hebben gefascineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefascineerd hebben
  • zult gefascineerd hebben
  • zal gefascineerd hebben
  • zult gefascineerd hebben
  • zult gefascineerd hebben
  • zullen gefascineerd hebben
  • zullen gefascineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefascineerd hebben
  • zou gefascineerd hebben
  • zou gefascineerd hebben
  • zou gefascineerd hebben
  • zouden gefascineerd hebben
  • zouden gefascineerd hebben
  • zouden gefascineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefascineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefascineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefascineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefascineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefascineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefascineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefascineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefascineerd zijn
  •