NL.png fantaseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fantaseren

O.t.t. (Present)

  • fantaseerde
  • fantaseerde
  • fantaseerde
  • fantaseerde
  • fantaseerden
  • fantaseerden
  • fantaseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fantaseren
  • zult fantaseren
  • zal fantaseren
  • zult fantaseren
  • zult fantaseren
  • zullen fantaseren
  • zullen fantaseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefantaseerd
  • had gefantaseerd
  • had gefantaseerd
  • had gefantaseerd
  • hadden gefantaseerd
  • hadden gefantaseerd
  • hadden gefantaseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefantaseerd
  • hebt gefantaseerd
  • heeft gefantaseerd
  • hebt gefantaseerd
  • hebben gefantaseerd
  • hebben gefantaseerd
  • hebben gefantaseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefantaseerd hebben
  • zult gefantaseerd hebben
  • zal gefantaseerd hebben
  • zult gefantaseerd hebben
  • zult gefantaseerd hebben
  • zullen gefantaseerd hebben
  • zullen gefantaseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefantaseerd hebben
  • zou gefantaseerd hebben
  • zou gefantaseerd hebben
  • zou gefantaseerd hebben
  • zouden gefantaseerd hebben
  • zouden gefantaseerd hebben
  • zouden gefantaseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefantaseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefantaseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefantaseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefantaseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefantaseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefantaseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefantaseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefantaseerd zijn
  •