INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• falsificeren

O.t.t. (Present)

• falsificeerde
• falsificeerde
• falsificeerde
• falsificeerde
• falsificeerden
• falsificeerden
• falsificeerden

O.v.t. (Past)

• zal falsificeren
• zult falsificeren
• zal falsificeren
• zult falsificeren
• zult falsificeren
• zullen falsificeren
• zullen falsificeren

O.t.t.t. (Future)

• had gefalsificeerd
• had gefalsificeerd
• had gefalsificeerd
• had gefalsificeerd
• hadden gefalsificeerd
• hadden gefalsificeerd
• hadden gefalsificeerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gefalsificeerd
• hebt gefalsificeerd
• heeft gefalsificeerd
• hebt gefalsificeerd
• hebben gefalsificeerd
• hebben gefalsificeerd
• hebben gefalsificeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gefalsificeerd hebben
• zult gefalsificeerd hebben
• zal gefalsificeerd hebben
• zult gefalsificeerd hebben
• zult gefalsificeerd hebben
• zullen gefalsificeerd hebben
• zullen gefalsificeerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gefalsificeerd hebben
• zou gefalsificeerd hebben
• zou gefalsificeerd hebben
• zou gefalsificeerd hebben
• zouden gefalsificeerd hebben
• zouden gefalsificeerd hebben
• zouden gefalsificeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gefalsificeerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gefalsificeerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gefalsificeerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gefalsificeerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gefalsificeerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gefalsificeerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gefalsificeerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gefalsificeerd zijn
•