NL.png failleren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • failleren

O.t.t. (Present)

  • failleerde
  • failleerde
  • failleerde
  • failleerde
  • failleerden
  • failleerden
  • failleerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal failleren
  • zult failleren
  • zal failleren
  • zult failleren
  • zult failleren
  • zullen failleren
  • zullen failleren

O.t.t.t. (Future)

  • was gefailleerd
  • was gefailleerd
  • was gefailleerd
  • was gefailleerd
  • waren gefailleerd
  • waren gefailleerd
  • waren gefailleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gefailleerd
  • bent gefailleerd
  • is gefailleerd
  • bent gefailleerd
  • zijn gefailleerd
  • zijn gefailleerd
  • zijn gefailleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefailleerd zijn
  • zult gefailleerd zijn
  • zal gefailleerd zijn
  • zult gefailleerd zijn
  • zult gefailleerd zijn
  • zullen gefailleerd zijn
  • zullen gefailleerd zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefailleerd zijn
  • zou gefailleerd zijn
  • zou gefailleerd zijn
  • zou gefailleerd zijn
  • zouden gefailleerd zijn
  • zouden gefailleerd zijn
  • zouden gefailleerd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •