NL.png fabriceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fabriceren

O.t.t. (Present)

  • fabriceerde
  • fabriceerde
  • fabriceerde
  • fabriceerde
  • fabriceerden
  • fabriceerden
  • fabriceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fabriceren
  • zult fabriceren
  • zal fabriceren
  • zult fabriceren
  • zult fabriceren
  • zullen fabriceren
  • zullen fabriceren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefabriceerd
  • had gefabriceerd
  • had gefabriceerd
  • had gefabriceerd
  • hadden gefabriceerd
  • hadden gefabriceerd
  • hadden gefabriceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefabriceerd
  • hebt gefabriceerd
  • heeft gefabriceerd
  • hebt gefabriceerd
  • hebben gefabriceerd
  • hebben gefabriceerd
  • hebben gefabriceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefabriceerd hebben
  • zult gefabriceerd hebben
  • zal gefabriceerd hebben
  • zult gefabriceerd hebben
  • zult gefabriceerd hebben
  • zullen gefabriceerd hebben
  • zullen gefabriceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefabriceerd hebben
  • zou gefabriceerd hebben
  • zou gefabriceerd hebben
  • zou gefabriceerd hebben
  • zouden gefabriceerd hebben
  • zouden gefabriceerd hebben
  • zouden gefabriceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefabriceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefabriceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefabriceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefabriceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefabriceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefabriceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefabriceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefabriceerd zijn
  •