INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- dubbelde
- dubbelde
- dubbelde
- dubbelde
- dubbelden
- dubbelden
- dubbelden
O.v.t. (Past)
- zal dubbelen
- zult dubbelen
- zal dubbelen
- zult dubbelen
- zult dubbelen
- zullen dubbelen
- zullen dubbelen
O.t.t.t. (Future)
- had gedubbeld
- had gedubbeld
- had gedubbeld
- had gedubbeld
- hadden gedubbeld
- hadden gedubbeld
- hadden gedubbeld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gedubbeld
- hebt gedubbeld
- heeft gedubbeld
- hebt gedubbeld
- hebben gedubbeld
- hebben gedubbeld
- hebben gedubbeld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gedubbeld hebben
- zult gedubbeld hebben
- zal gedubbeld hebben
- zult gedubbeld hebben
- zult gedubbeld hebben
- zullen gedubbeld hebben
- zullen gedubbeld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gedubbeld hebben
- zou gedubbeld hebben
- zou gedubbeld hebben
- zou gedubbeld hebben
- zouden gedubbeld hebben
- zouden gedubbeld hebben
- zouden gedubbeld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)