NL.png droogleggen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • droogleggen

O.t.t. (Present)

  • legde droog
  • legde droog
  • legde droog
  • legde droog
  • legden droog
  • legden droog
  • legden droog
 

O.v.t. (Past)

  • zal droogleggen
  • zult droogleggen
  • zal droogleggen
  • zult droogleggen
  • zult droogleggen
  • zullen droogleggen
  • zullen droogleggen

O.t.t.t. (Future)

  • had drooggelegd
  • had drooggelegd
  • had drooggelegd
  • had drooggelegd
  • hadden drooggelegd
  • hadden drooggelegd
  • hadden drooggelegd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb drooggelegd
  • hebt drooggelegd
  • heeft drooggelegd
  • hebt drooggelegd
  • hebben drooggelegd
  • hebben drooggelegd
  • hebben drooggelegd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal drooggelegd hebben
  • zult drooggelegd hebben
  • zal drooggelegd hebben
  • zult drooggelegd hebben
  • zult drooggelegd hebben
  • zullen drooggelegd hebben
  • zullen drooggelegd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou drooggelegd hebben
  • zou drooggelegd hebben
  • zou drooggelegd hebben
  • zou drooggelegd hebben
  • zouden drooggelegd hebben
  • zouden drooggelegd hebben
  • zouden drooggelegd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden drooggelegd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden drooggelegd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen drooggelegd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden drooggelegd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn drooggelegd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was drooggelegd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen drooggelegd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden drooggelegd zijn
  •