NL.png driften

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • driften

O.t.t. (Present)

  • drifte
  • drifte
  • drifte
  • drifte
  • driften
  • driften
  • driften
 

O.v.t. (Past)

  • zal driften
  • zult driften
  • zal driften
  • zult driften
  • zult driften
  • zullen driften
  • zullen driften

O.t.t.t. (Future)

  • had gedrift
  • had gedrift
  • had gedrift
  • had gedrift
  • hadden gedrift
  • hadden gedrift
  • hadden gedrift
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedrift
  • hebt gedrift
  • heeft gedrift
  • hebt gedrift
  • hebben gedrift
  • hebben gedrift
  • hebben gedrift

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedrift hebben
  • zult gedrift hebben
  • zal gedrift hebben
  • zult gedrift hebben
  • zult gedrift hebben
  • zullen gedrift hebben
  • zullen gedrift hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedrift hebben
  • zou gedrift hebben
  • zou gedrift hebben
  • zou gedrift hebben
  • zouden gedrift hebben
  • zouden gedrift hebben
  • zouden gedrift hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •