NL.png dresseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dresseren

O.t.t. (Present)

  • dresseerde
  • dresseerde
  • dresseerde
  • dresseerde
  • dresseerden
  • dresseerden
  • dresseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dresseren
  • zult dresseren
  • zal dresseren
  • zult dresseren
  • zult dresseren
  • zullen dresseren
  • zullen dresseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedresseerd
  • had gedresseerd
  • had gedresseerd
  • had gedresseerd
  • hadden gedresseerd
  • hadden gedresseerd
  • hadden gedresseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedresseerd
  • hebt gedresseerd
  • heeft gedresseerd
  • hebt gedresseerd
  • hebben gedresseerd
  • hebben gedresseerd
  • hebben gedresseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedresseerd hebben
  • zult gedresseerd hebben
  • zal gedresseerd hebben
  • zult gedresseerd hebben
  • zult gedresseerd hebben
  • zullen gedresseerd hebben
  • zullen gedresseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedresseerd hebben
  • zou gedresseerd hebben
  • zou gedresseerd hebben
  • zou gedresseerd hebben
  • zouden gedresseerd hebben
  • zouden gedresseerd hebben
  • zouden gedresseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedresseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedresseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedresseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedresseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedresseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedresseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedresseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedresseerd zijn
  •