NL.png dramatiseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dramatiseren

O.t.t. (Present)

  • dramatiseerde
  • dramatiseerde
  • dramatiseerde
  • dramatiseerde
  • dramatiseerden
  • dramatiseerden
  • dramatiseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dramatiseren
  • zult dramatiseren
  • zal dramatiseren
  • zult dramatiseren
  • zult dramatiseren
  • zullen dramatiseren
  • zullen dramatiseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedramatiseerd
  • had gedramatiseerd
  • had gedramatiseerd
  • had gedramatiseerd
  • hadden gedramatiseerd
  • hadden gedramatiseerd
  • hadden gedramatiseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedramatiseerd
  • hebt gedramatiseerd
  • heeft gedramatiseerd
  • hebt gedramatiseerd
  • hebben gedramatiseerd
  • hebben gedramatiseerd
  • hebben gedramatiseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedramatiseerd hebben
  • zult gedramatiseerd hebben
  • zal gedramatiseerd hebben
  • zult gedramatiseerd hebben
  • zult gedramatiseerd hebben
  • zullen gedramatiseerd hebben
  • zullen gedramatiseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedramatiseerd hebben
  • zou gedramatiseerd hebben
  • zou gedramatiseerd hebben
  • zou gedramatiseerd hebben
  • zouden gedramatiseerd hebben
  • zouden gedramatiseerd hebben
  • zouden gedramatiseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedramatiseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedramatiseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedramatiseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedramatiseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedramatiseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedramatiseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedramatiseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedramatiseerd zijn
  •