NL.png dormen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dormen

O.t.t. (Present)

  • dormde
  • dormde
  • dormde
  • dormde
  • dormden
  • dormden
  • dormden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dormen
  • zult dormen
  • zal dormen
  • zult dormen
  • zult dormen
  • zullen dormen
  • zullen dormen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedormd
  • had gedormd
  • had gedormd
  • had gedormd
  • hadden gedormd
  • hadden gedormd
  • hadden gedormd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedormd
  • hebt gedormd
  • heeft gedormd
  • hebt gedormd
  • hebben gedormd
  • hebben gedormd
  • hebben gedormd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedormd hebben
  • zult gedormd hebben
  • zal gedormd hebben
  • zult gedormd hebben
  • zult gedormd hebben
  • zullen gedormd hebben
  • zullen gedormd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedormd hebben
  • zou gedormd hebben
  • zou gedormd hebben
  • zou gedormd hebben
  • zouden gedormd hebben
  • zouden gedormd hebben
  • zouden gedormd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •