NL.png doodbijten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • doodbijten

O.t.t. (Present)

  • beet dood
  • beet dood
  • beet dood
  • beet dood
  • beten dood
  • beten dood
  • beten dood
 

O.v.t. (Past)

  • zal doodbijten
  • zult doodbijten
  • zal doodbijten
  • zult doodbijten
  • zult doodbijten
  • zullen doodbijten
  • zullen doodbijten

O.t.t.t. (Future)

  • had doodgebeten
  • had doodgebeten
  • had doodgebeten
  • had doodgebeten
  • hadden doodgebeten
  • hadden doodgebeten
  • hadden doodgebeten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb doodgebeten
  • hebt doodgebeten
  • heeft doodgebeten
  • hebt doodgebeten
  • hebben doodgebeten
  • hebben doodgebeten
  • hebben doodgebeten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal doodgebeten hebben
  • zult doodgebeten hebben
  • zal doodgebeten hebben
  • zult doodgebeten hebben
  • zult doodgebeten hebben
  • zullen doodgebeten hebben
  • zullen doodgebeten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou doodgebeten hebben
  • zou doodgebeten hebben
  • zou doodgebeten hebben
  • zou doodgebeten hebben
  • zouden doodgebeten hebben
  • zouden doodgebeten hebben
  • zouden doodgebeten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden doodgebeten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden doodgebeten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen doodgebeten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden doodgebeten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn doodgebeten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was doodgebeten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen doodgebeten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden doodgebeten zijn
  •