NL.png dommelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dommelen

O.t.t. (Present)

  • dommelde
  • dommelde
  • dommelde
  • dommelde
  • dommelden
  • dommelden
  • dommelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dommelen
  • zult dommelen
  • zal dommelen
  • zult dommelen
  • zult dommelen
  • zullen dommelen
  • zullen dommelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedommeld
  • had gedommeld
  • had gedommeld
  • had gedommeld
  • hadden gedommeld
  • hadden gedommeld
  • hadden gedommeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedommeld
  • hebt gedommeld
  • heeft gedommeld
  • hebt gedommeld
  • hebben gedommeld
  • hebben gedommeld
  • hebben gedommeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedommeld hebben
  • zult gedommeld hebben
  • zal gedommeld hebben
  • zult gedommeld hebben
  • zult gedommeld hebben
  • zullen gedommeld hebben
  • zullen gedommeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedommeld hebben
  • zou gedommeld hebben
  • zou gedommeld hebben
  • zou gedommeld hebben
  • zouden gedommeld hebben
  • zouden gedommeld hebben
  • zouden gedommeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedommeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedommeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedommeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedommeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedommeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedommeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedommeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedommeld zijn
  •