NL.png doemen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • doemen

O.t.t. (Present)

  • doemde
  • doemde
  • doemde
  • doemde
  • doemden
  • doemden
  • doemden
 

O.v.t. (Past)

  • zal doemen
  • zult doemen
  • zal doemen
  • zult doemen
  • zult doemen
  • zullen doemen
  • zullen doemen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedoemd
  • had gedoemd
  • had gedoemd
  • had gedoemd
  • hadden gedoemd
  • hadden gedoemd
  • hadden gedoemd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedoemd
  • hebt gedoemd
  • heeft gedoemd
  • hebt gedoemd
  • hebben gedoemd
  • hebben gedoemd
  • hebben gedoemd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedoemd hebben
  • zult gedoemd hebben
  • zal gedoemd hebben
  • zult gedoemd hebben
  • zult gedoemd hebben
  • zullen gedoemd hebben
  • zullen gedoemd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedoemd hebben
  • zou gedoemd hebben
  • zou gedoemd hebben
  • zou gedoemd hebben
  • zouden gedoemd hebben
  • zouden gedoemd hebben
  • zouden gedoemd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedoemd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedoemd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedoemd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedoemd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedoemd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedoemd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedoemd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedoemd zijn
  •