NL.png distribueren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • distribueren

O.t.t. (Present)

  • distribueerde
  • distribueerde
  • distribueerde
  • distribueerde
  • distribueerden
  • distribueerden
  • distribueerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal distribueren
  • zult distribueren
  • zal distribueren
  • zult distribueren
  • zult distribueren
  • zullen distribueren
  • zullen distribueren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedistribueerd
  • had gedistribueerd
  • had gedistribueerd
  • had gedistribueerd
  • hadden gedistribueerd
  • hadden gedistribueerd
  • hadden gedistribueerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedistribueerd
  • hebt gedistribueerd
  • heeft gedistribueerd
  • hebt gedistribueerd
  • hebben gedistribueerd
  • hebben gedistribueerd
  • hebben gedistribueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedistribueerd hebben
  • zult gedistribueerd hebben
  • zal gedistribueerd hebben
  • zult gedistribueerd hebben
  • zult gedistribueerd hebben
  • zullen gedistribueerd hebben
  • zullen gedistribueerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedistribueerd hebben
  • zou gedistribueerd hebben
  • zou gedistribueerd hebben
  • zou gedistribueerd hebben
  • zouden gedistribueerd hebben
  • zouden gedistribueerd hebben
  • zouden gedistribueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedistribueerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedistribueerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedistribueerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedistribueerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedistribueerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedistribueerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedistribueerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedistribueerd zijn
  •