NL.png dissolveren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dissolveren

O.t.t. (Present)

  • dissolveerde
  • dissolveerde
  • dissolveerde
  • dissolveerde
  • dissolveerden
  • dissolveerden
  • dissolveerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dissolveren
  • zult dissolveren
  • zal dissolveren
  • zult dissolveren
  • zult dissolveren
  • zullen dissolveren
  • zullen dissolveren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedissolveerd
  • had gedissolveerd
  • had gedissolveerd
  • had gedissolveerd
  • hadden gedissolveerd
  • hadden gedissolveerd
  • hadden gedissolveerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedissolveerd
  • hebt gedissolveerd
  • heeft gedissolveerd
  • hebt gedissolveerd
  • hebben gedissolveerd
  • hebben gedissolveerd
  • hebben gedissolveerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedissolveerd hebben
  • zult gedissolveerd hebben
  • zal gedissolveerd hebben
  • zult gedissolveerd hebben
  • zult gedissolveerd hebben
  • zullen gedissolveerd hebben
  • zullen gedissolveerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedissolveerd hebben
  • zou gedissolveerd hebben
  • zou gedissolveerd hebben
  • zou gedissolveerd hebben
  • zouden gedissolveerd hebben
  • zouden gedissolveerd hebben
  • zouden gedissolveerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedissolveerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedissolveerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedissolveerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedissolveerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedissolveerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedissolveerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedissolveerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedissolveerd zijn
  •