NL.png disselen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • disselen

O.t.t. (Present)

  • disselde
  • disselde
  • disselde
  • disselde
  • disselden
  • disselden
  • disselden
 

O.v.t. (Past)

  • zal disselen
  • zult disselen
  • zal disselen
  • zult disselen
  • zult disselen
  • zullen disselen
  • zullen disselen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedisseld
  • had gedisseld
  • had gedisseld
  • had gedisseld
  • hadden gedisseld
  • hadden gedisseld
  • hadden gedisseld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedisseld
  • hebt gedisseld
  • heeft gedisseld
  • hebt gedisseld
  • hebben gedisseld
  • hebben gedisseld
  • hebben gedisseld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedisseld hebben
  • zult gedisseld hebben
  • zal gedisseld hebben
  • zult gedisseld hebben
  • zult gedisseld hebben
  • zullen gedisseld hebben
  • zullen gedisseld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedisseld hebben
  • zou gedisseld hebben
  • zou gedisseld hebben
  • zou gedisseld hebben
  • zouden gedisseld hebben
  • zouden gedisseld hebben
  • zouden gedisseld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedisseld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedisseld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedisseld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedisseld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedisseld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedisseld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedisseld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedisseld zijn
  •