NL.png disputeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • disputeren

O.t.t. (Present)

  • disputeerde
  • disputeerde
  • disputeerde
  • disputeerde
  • disputeerden
  • disputeerden
  • disputeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal disputeren
  • zult disputeren
  • zal disputeren
  • zult disputeren
  • zult disputeren
  • zullen disputeren
  • zullen disputeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedisputeerd
  • had gedisputeerd
  • had gedisputeerd
  • had gedisputeerd
  • hadden gedisputeerd
  • hadden gedisputeerd
  • hadden gedisputeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedisputeerd
  • hebt gedisputeerd
  • heeft gedisputeerd
  • hebt gedisputeerd
  • hebben gedisputeerd
  • hebben gedisputeerd
  • hebben gedisputeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedisputeerd hebben
  • zult gedisputeerd hebben
  • zal gedisputeerd hebben
  • zult gedisputeerd hebben
  • zult gedisputeerd hebben
  • zullen gedisputeerd hebben
  • zullen gedisputeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedisputeerd hebben
  • zou gedisputeerd hebben
  • zou gedisputeerd hebben
  • zou gedisputeerd hebben
  • zouden gedisputeerd hebben
  • zouden gedisputeerd hebben
  • zouden gedisputeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedisputeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedisputeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedisputeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedisputeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedisputeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedisputeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedisputeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedisputeerd zijn
  •