NL.png dispenseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dispenseren

O.t.t. (Present)

  • dispenseerde
  • dispenseerde
  • dispenseerde
  • dispenseerde
  • dispenseerden
  • dispenseerden
  • dispenseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dispenseren
  • zult dispenseren
  • zal dispenseren
  • zult dispenseren
  • zult dispenseren
  • zullen dispenseren
  • zullen dispenseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedispenseerd
  • had gedispenseerd
  • had gedispenseerd
  • had gedispenseerd
  • hadden gedispenseerd
  • hadden gedispenseerd
  • hadden gedispenseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedispenseerd
  • hebt gedispenseerd
  • heeft gedispenseerd
  • hebt gedispenseerd
  • hebben gedispenseerd
  • hebben gedispenseerd
  • hebben gedispenseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedispenseerd hebben
  • zult gedispenseerd hebben
  • zal gedispenseerd hebben
  • zult gedispenseerd hebben
  • zult gedispenseerd hebben
  • zullen gedispenseerd hebben
  • zullen gedispenseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedispenseerd hebben
  • zou gedispenseerd hebben
  • zou gedispenseerd hebben
  • zou gedispenseerd hebben
  • zouden gedispenseerd hebben
  • zouden gedispenseerd hebben
  • zouden gedispenseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedispenseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedispenseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedispenseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedispenseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedispenseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedispenseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedispenseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedispenseerd zijn
  •