NL.png discrimineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • discrimineren

O.t.t. (Present)

  • discrimineerde
  • discrimineerde
  • discrimineerde
  • discrimineerde
  • discrimineerden
  • discrimineerden
  • discrimineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal discrimineren
  • zult discrimineren
  • zal discrimineren
  • zult discrimineren
  • zult discrimineren
  • zullen discrimineren
  • zullen discrimineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gediscrimineerd
  • had gediscrimineerd
  • had gediscrimineerd
  • had gediscrimineerd
  • hadden gediscrimineerd
  • hadden gediscrimineerd
  • hadden gediscrimineed
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gediscrimineerd
  • hebt gediscrimineerd
  • heeft gediscrimineerd
  • hebt gediscrimineerd
  • hebben gediscrimineerd
  • hebben gediscrimineerd
  • hebben gediscrimineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gediscrimineerd hebben
  • zult gediscrimineerd hebben
  • zal gediscrimineerd hebben
  • zult gediscrimineerd hebben
  • zult gediscrimineerd hebben
  • zullen gediscrimineerd hebben
  • zullen gediscrimineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gediscrimineerd hebben
  • zou gediscrimineerd hebben
  • zou gediscrimineerd hebben
  • zou gediscrimineerd hebben
  • zouden gediscrimineerd hebben
  • zouden gediscrimineerd hebben
  • zouden gediscrimineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gediscrimineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gediscrimineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gediscrimineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gediscrimineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gediscrimineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gediscrimineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gediscrimineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gediscrimineerd zijn
  •