NL.png dilueren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dilueren

O.t.t. (Present)

  • dilueerde
  • dilueerde
  • dilueerde
  • dilueerde
  • dilueerden
  • dilueerden
  • dilueerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dilueren
  • zult dilueren
  • zal dilueren
  • zult dilueren
  • zult dilueren
  • zullen dilueren
  • zullen dilueren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedilueerd
  • had gedilueerd
  • had gedilueerd
  • had gedilueerd
  • hadden gedilueerd
  • hadden gedilueerd
  • hadden gedilueerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedilueerd
  • hebt gedilueerd
  • heeft gedilueerd
  • hebt gedilueerd
  • hebben gedilueerd
  • hebben gedilueerd
  • hebben gedilueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedilueerd hebben
  • zult gedilueerd hebben
  • zal gedilueerd hebben
  • zult gedilueerd hebben
  • zult gedilueerd hebben
  • zullen gedilueerd hebben
  • zullen gedilueerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedilueerd hebben
  • zou gedilueerd hebben
  • zou gedilueerd hebben
  • zou gedilueerd hebben
  • zouden gedilueerd hebben
  • zouden gedilueerd hebben
  • zouden gedilueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedilueerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedilueerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedilueerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedilueerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedilueerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedilueerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedilueerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedilueerd zijn
  •