INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- dicteerde
- dicteerde
- dicteerde
- dicteerde
- dicteerden
- dicteerden
- dicteerden
O.v.t. (Past)
- zal dicteren
- zult dicteren
- zal dicteren
- zult dicteren
- zult dicteren
- zullen dicteren
- zullen dicteren
O.t.t.t. (Future)
- had gedicteerd
- had gedicteerd
- had gedicteerd
- had gedicteerd
- hadden gedicteerd
- hadden gedicteerd
- hadden gedicteer
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gedicteerd
- hebt gedicteerd
- heeft gedicteerd
- hebt gedicteerd
- hebben gedicteerd
- hebben gedicteerd
- hebben gedicteerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gedicteerd hebben
- zult gedicteerd hebben
- zal gedicteerd hebben
- zult gedicteerd hebben
- zult gedicteerd hebben
- zullen gedicteerd hebben
- zullen gedicteerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gedicteerd hebben
- zou gedicteerd hebben
- zou gedicteerd hebben
- zou gedicteerd hebben
- zouden gedicteerd hebben
- zouden gedicteerd hebben
- zouden gedicteerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)