INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• dichtsluiten

O.t.t. (Present)

• sloot dicht
• sloot dicht
• sloot dicht
• sloot dicht
• sloten dicht
• sloten dicht
• sloten dicht

O.v.t. (Past)

• zal dichtsluiten
• zult dichtsluiten
• zal dichtsluiten
• zult dichtsluiten
• zult dichtsluiten
• zullen dichtsluiten
• zullen dichtsluiten

O.t.t.t. (Future)

• had dichtgesloten
• had dichtgesloten
• had dichtgesloten
• had dichtgesloten
• hadden dichtgesloten
• hadden dichtgesloten
• hadden dichtgesloten

O.v.t.t. (Condicional)

• heb dichtgesloten
• hebt dichtgesloten
• heeft dichtgesloten
• hebt dichtgesloten
• hebben dichtgesloten
• hebben dichtgesloten
• hebben dichtgesloten

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal dichtgesloten hebben
• zult dichtgesloten hebben
• zal dichtgesloten hebben
• zult dichtgesloten hebben
• zult dichtgesloten hebben
• zullen dichtgesloten hebben
• zullen dichtgesloten hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou dichtgesloten hebben
• zou dichtgesloten hebben
• zou dichtgesloten hebben
• zou dichtgesloten hebben
• zouden dichtgesloten hebben
• zouden dichtgesloten hebben
• zouden dichtgesloten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden dichtgesloten
•  

O.v.t. (Past)

• worden dichtgesloten
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen dichtgesloten worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden dichtgesloten worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn dichtgesloten
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was dichtgesloten
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen dichtgesloten zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden dichtgesloten zijn
•