INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• dichtslaan

O.t.t. (Present)

• sloeg dicht
• sloeg dicht
• sloeg dicht
• sloeg dicht
• sloegen dicht
• sloegen dicht
• sloegen dicht

O.v.t. (Past)

• zal dichtslaan
• zult dichtslaan
• zal dichtslaan
• zult dichtslaan
• zult dichtslaan
• zullen dichtslaan
• zullen dichtslaan

O.t.t.t. (Future)

• had dichtgeslagen
• had dichtgeslagen
• had dichtgeslagen
• had dichtgeslagen
• hadden dichtgeslage
• hadden dichtgeslage
• hadden dichtgeslagen

O.v.t.t. (Condicional)

• heb dichtgeslagen
• hebt dichtgeslagen
• heeft dichtgeslagen
• hebt dichtgeslagen
• hebben dichtgeslagen
• hebben dichtgeslagen
• hebben dichtgeslagen

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal dichtgeslagen hebben
• zult dichtgeslagen hebben
• zal dichtgeslagen hebben
• zult dichtgeslagen hebben
• zult dichtgeslagen hebben
• zullen dichtgeslagen hebben
• zullen dichtgeslagen hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou dichtgeslagen hebben
• zou dichtgeslagen hebben
• zou dichtgeslagen hebben
• zou dichtgeslagen hebben
• zouden dichtgeslagen hebben
• zouden dichtgeslagen hebben
• zouden dichtgeslagen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden dichtgeslagen
•  

O.v.t. (Past)

• worden dichtgeslagen
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen dichtgeslagen worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden dichtgeslagen worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn dichtgeslagen
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was dichtgeslagen
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen dichtgeslagen zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden dichtgeslagen zijn
•