NL.png dichtnaaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dichtnaaien

O.t.t. (Present)

  • naaide dicht
  • naaide dicht
  • naaide dicht
  • naaide dicht
  • naaiden dicht
  • naaiden dicht
  • naaiden dicht
 

O.v.t. (Past)

  • zal dichtnaaien
  • zult dichtnaaien
  • zal dichtnaaien
  • zult dichtnaaien
  • zult dichtnaaien
  • zullen dichtnaaien
  • zullen dichtnaaien

O.t.t.t. (Future)

  • had dichtgenaaid
  • had dichtgenaaid
  • had dichtgenaaid
  • had dichtgenaaid
  • hadden dichtgenaaid
  • hadden dichtgenaaid
  • hadden dichtgenaaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb dichtgenaaid
  • hebt dichtgenaaid
  • heeft dichtgenaaid
  • hebt dichtgenaaid
  • hebben dichtgenaaid
  • hebben dichtgenaaid
  • hebben dichtgenaaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal dichtgenaaid hebben
  • zult dichtgenaaid hebben
  • zal dichtgenaaid hebben
  • zult dichtgenaaid hebben
  • zult dichtgenaaid hebben
  • zullen dichtgenaaid hebben
  • zullen dichtgenaaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou dichtgenaaid hebben
  • zou dichtgenaaid hebben
  • zou dichtgenaaid hebben
  • zou dichtgenaaid hebben
  • zouden dichtgenaaid hebben
  • zouden dichtgenaaid hebben
  • zouden dichtgenaaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden dichtgenaaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden dichtgenaaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen dichtgenaaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden dichtgenaaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn dichtgenaaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was dichtgenaaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen dichtgenaaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden dichtgenaaid zijn
  •