NL.png dichtdraaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dichtdraaien

O.t.t. (Present)

  • draaide dicht
  • draaide dicht
  • draaide dicht
  • draaide dicht
  • draaiden dicht
  • draaiden dicht
  • draaiden dicht
 

O.v.t. (Past)

  • zal dichtdraaien
  • zult dichtdraaien
  • zal dichtdraaien
  • zult dichtdraaien
  • zult dichtdraaien
  • zullen dichtdraaien
  • zullen dichtdraaien

O.t.t.t. (Future)

  • had dichtgedraaid
  • had dichtgedraaid
  • had dichtgedraaid
  • had dichtgedraaid
  • hadden dichtgedraaid
  • hadden dichtgedraaid
  • hadden dichtgedraaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb dichtgedraaid
  • hebt dichtgedraaid
  • heeft dichtgedraaid
  • hebt dichtgedraaid
  • hebben dichtgedraaid
  • hebben dichtgedraaid
  • hebben dichtgedraaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal dichtgedraaid hebben
  • zult dichtgedraaid hebben
  • zal dichtgedraaid hebben
  • zult dichtgedraaid hebben
  • zult dichtgedraaid hebben
  • zullen dichtgedraaid hebben
  • zullen dichtgedraaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou dichtgedraaid hebben
  • zou dichtgedraaid hebben
  • zou dichtgedraaid hebben
  • zou dichtgedraaid hebben
  • zouden dichtgedraaid hebben
  • zouden dichtgedraaid hebben
  • zouden dichtgedraaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden dichtgedraaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden dichtgedraaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen dichtgedraaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden dichtgedraaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn dichtgedraaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was dichtgedraaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen dichtgedraaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden dichtgedraaid zijn
  •