NL.png detoneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • detoneren

O.t.t. (Present)

  • detoneerde
  • detoneerde
  • detoneerde
  • detoneerde
  • detoneerden
  • detoneerden
  • detoneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal detoneren
  • zult detoneren
  • zal detoneren
  • zult detoneren
  • zult detoneren
  • zullen detoneren
  • zullen detoneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedetoneerd
  • had gedetoneerd
  • had gedetoneerd
  • had gedetoneerd
  • hadden gedetoneerd
  • hadden gedetoneerd
  • hadden gedetoneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedetoneerd
  • hebt gedetoneerd
  • heeft gedetoneerd
  • hebt gedetoneerd
  • hebben gedetoneerd
  • hebben gedetoneerd
  • hebben gedetoneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedetoneerd hebben
  • zult gedetoneerd hebben
  • zal gedetoneerd hebben
  • zult gedetoneerd hebben
  • zult gedetoneerd hebben
  • zullen gedetoneerd hebben
  • zullen gedetoneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedetoneerd hebben
  • zou gedetoneerd hebben
  • zou gedetoneerd hebben
  • zou gedetoneerd hebben
  • zouden gedetoneerd hebben
  • zouden gedetoneerd hebben
  • zouden gedetoneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •