NL.png detineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • detineren

O.t.t. (Present)

  • detineerde
  • detineerde
  • detineerde
  • detineerde
  • detineerden
  • detineerden
  • detineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal detineren
  • zult detineren
  • zal detineren
  • zult detineren
  • zult detineren
  • zullen detineren
  • zullen detineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedetineerd
  • had gedetineerd
  • had gedetineerd
  • had gedetineerd
  • hadden gedetineerd
  • hadden gedetineerd
  • hadden gedetineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedetineerd
  • hebt gedetineerd
  • heeft gedetineerd
  • hebt gedetineerd
  • hebben gedetineerd
  • hebben gedetineerd
  • hebben gedetineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedetineerd hebben
  • zult gedetineerd hebben
  • zal gedetineerd hebben
  • zult gedetineerd hebben
  • zult gedetineerd hebben
  • zullen gedetineerd hebben
  • zullen gedetineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedetineerd hebben
  • zou gedetineerd hebben
  • zou gedetineerd hebben
  • zou gedetineerd hebben
  • zouden gedetineerd hebben
  • zouden gedetineerd hebben
  • zouden gedetineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedetineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedetineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedetineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedetineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedetineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedetineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedetineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedetineerd zijn
  •