NL.png detesteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • detesteren

O.t.t. (Present)

  • detesteerde
  • detesteerde
  • detesteerde
  • detesteerde
  • detesteerden
  • detesteerden
  • detesteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal detesteren
  • zult detesteren
  • zal detesteren
  • zult detesteren
  • zult detesteren
  • zullen detesteren
  • zullen detesteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedetesteerd
  • had gedetesteerd
  • had gedetesteerd
  • had gedetesteerd
  • hadden gedetesteerd
  • hadden gedetesteerd
  • hadden gedetesteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedetesteerd
  • hebt gedetesteerd
  • heeft gedetesteerd
  • hebt gedetesteerd
  • hebben gedetesteerd
  • hebben gedetesteerd
  • hebben gedetesteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedetesteerd hebben
  • zult gedetesteerd hebben
  • zal gedetesteerd hebben
  • zult gedetesteerd hebben
  • zult gedetesteerd hebben
  • zullen gedetesteerd hebben
  • zullen gedetesteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedetesteerd hebben
  • zou gedetesteerd hebben
  • zou gedetesteerd hebben
  • zou gedetesteerd hebben
  • zouden gedetesteerd hebben
  • zouden gedetesteerd hebben
  • zouden gedetesteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedetesteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedetesteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedetesteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedetesteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedetesteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedetesteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedetesteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedetesteerd zijn
  •