NL.png determineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • determineren

O.t.t. (Present)

  • determineerde
  • determineerde
  • determineerde
  • determineerde
  • determineerden
  • determineerden
  • determineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal determineren
  • zult determineren
  • zal determineren
  • zult determineren
  • zult determineren
  • zullen determineren
  • zullen determineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedetermineerd
  • had gedetermineerd
  • had gedetermineerd
  • had gedetermineerd
  • hadden gedetermineerd
  • hadden gedetermineerd
  • hadden gedetermineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedetermineerd
  • hebt gedetermineerd
  • heeft gedetermineerd
  • hebt gedetermineerd
  • hebben gedetermineerd
  • hebben gedetermineerd
  • hebben gedetermineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedetermineerd hebben
  • zult gedetermineerd hebben
  • zal gedetermineerd hebben
  • zult gedetermineerd hebben
  • zult gedetermineerd hebben
  • zullen gedetermineerd hebben
  • zullen gedetermineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedetermineerd hebben
  • zou gedetermineerd hebben
  • zou gedetermineerd hebben
  • zou gedetermineerd hebben
  • zouden gedetermineerd hebben
  • zouden gedetermineerd hebben
  • zouden gedetermineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedetermineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedetermineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedetermineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedetermineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedetermineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedetermineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedetermineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedetermineerd zijn
  •