NL.png desavoueren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • desavoueren

O.t.t. (Present)

  • desavoueerde
  • desavoueerde
  • desavoueerde
  • desavoueerde
  • desavoueerden
  • desavoueerden
  • desavoueerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal desavoueren
  • zult desavoueren
  • zal desavoueren
  • zult desavoueren
  • zult desavoueren
  • zullen desavoueren
  • zullen desavoueren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedesavoueerd
  • had gedesavoueerd
  • had gedesavoueerd
  • had gedesavoueerd
  • hadden gedesavoueerd
  • hadden gedesavoueerd
  • hadden gedesavoueerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedesavoueerd
  • hebt gedesavoueerd
  • heeft gedesavoueerd
  • hebt gedesavoueerd
  • hebben gedesavoueerd
  • hebben gedesavoueerd
  • hebben gedesavoueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedesavoueerd hebben
  • zult gedesavoueerd hebben
  • zal gedesavoueerd hebben
  • zult gedesavoueerd hebben
  • zult gedesavoueerd hebben
  • zullen gedesavoueerd hebben
  • zullen gedesavoueerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedesavoueerd hebben
  • zou gedesavoueerd hebben
  • zou gedesavoueerd hebben
  • zou gedesavoueerd hebben
  • zouden gedesavoueerd hebben
  • zouden gedesavoueerd hebben
  • zouden gedesavoueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedesavoueerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedesavoueerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedesavoueerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedesavoueerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedesavoueerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedesavoueerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedesavoueerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedesavoueerd zijn
  •