NL.png deponeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • deponeren

O.t.t. (Present)

  • deponeerde
  • deponeerde
  • deponeerde
  • deponeerde
  • deponeerden
  • deponeerden
  • deponeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal deponeren
  • zult deponeren
  • zal deponeren
  • zult deponeren
  • zult deponeren
  • zullen deponeren
  • zullen deponeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeponeerd
  • had gedeponeerd
  • had gedeponeerd
  • had gedeponeerd
  • hadden gedeponeerd
  • hadden gedeponeerd
  • hadden gedeponeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeponeerd
  • hebt gedeponeerd
  • heeft gedeponeerd
  • hebt gedeponeerd
  • hebben gedeponeerd
  • hebben gedeponeerd
  • hebben gedeponeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeponeerd hebben
  • zult gedeponeerd hebben
  • zal gedeponeerd hebben
  • zult gedeponeerd hebben
  • zult gedeponeerd hebben
  • zullen gedeponeerd hebben
  • zullen gedeponeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeponeerd hebben
  • zou gedeponeerd hebben
  • zou gedeponeerd hebben
  • zou gedeponeerd hebben
  • zouden gedeponeerd hebben
  • zouden gedeponeerd hebben
  • zouden gedeponeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeponeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeponeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeponeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeponeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeponeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeponeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeponeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeponeerd zijn
  •