NL.png deplaceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • deplaceren

O.t.t. (Present)

  • deplaceerde
  • deplaceerde
  • deplaceerde
  • deplaceerde
  • deplaceerden
  • deplaceerden
  • deplaceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal deplaceren
  • zult deplaceren
  • zal deplaceren
  • zult deplaceren
  • zult deplaceren
  • zullen deplaceren
  • zullen deplaceren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeplaceerd
  • had gedeplaceerd
  • had gedeplaceerd
  • had gedeplaceerd
  • hadden gedeplaceerd
  • hadden gedeplaceerd
  • hadden gedeplaceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeplaceerd
  • hebt gedeplaceerd
  • heeft gedeplaceerd
  • hebt gedeplaceerd
  • hebben gedeplaceerd
  • hebben gedeplaceerd
  • hebben gedeplaceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeplaceerd hebben
  • zult gedeplaceerd hebben
  • zal gedeplaceerd hebben
  • zult gedeplaceerd hebben
  • zult gedeplaceerd hebben
  • zullen gedeplaceerd hebben
  • zullen gedeplaceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeplaceerd hebben
  • zou gedeplaceerd hebben
  • zou gedeplaceerd hebben
  • zou gedeplaceerd hebben
  • zouden gedeplaceerd hebben
  • zouden gedeplaceerd hebben
  • zouden gedeplaceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeplaceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeplaceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeplaceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeplaceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeplaceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeplaceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeplaceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeplaceerd zijn
  •