NL.png denuderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • denuderen

O.t.t. (Present)

  • denudeerde
  • denudeerde
  • denudeerde
  • denudeerde
  • denudeerden
  • denudeerden
  • denudeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal denuderen
  • zult denuderen
  • zal denuderen
  • zult denuderen
  • zult denuderen
  • zullen denuderen
  • zullen denuderen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedenudeerd
  • had gedenudeerd
  • had gedenudeerd
  • had gedenudeerd
  • hadden gedenudeerd
  • hadden gedenudeerd
  • hadden gedenudeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedenudeerd
  • hebt gedenudeerd
  • heeft gedenudeerd
  • hebt gedenudeerd
  • hebben gedenudeerd
  • hebben gedenudeerd
  • hebben gedenudeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedenudeerd hebben
  • zult gedenudeerd hebben
  • zal gedenudeerd hebben
  • zult gedenudeerd hebben
  • zult gedenudeerd hebben
  • zullen gedenudeerd hebben
  • zullen gedenudeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedenudeerd hebben
  • zou gedenudeerd hebben
  • zou gedenudeerd hebben
  • zou gedenudeerd hebben
  • zouden gedenudeerd hebben
  • zouden gedenudeerd hebben
  • zouden gedenudeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedenudeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedenudeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedenudeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedenudeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedenudeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedenudeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedenudeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedenudeerd zijn
  •