INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- denonceerde
- denonceerde
- denonceerde
- denonceerde
- denonceerden
- denonceerden
- denonceerden
O.v.t. (Past)
- zal denonceren
- zult denonceren
- zal denonceren
- zult denonceren
- zult denonceren
- zullen denonceren
- zullen denonceren
O.t.t.t. (Future)
- had gedenonceerd
- had gedenonceerd
- had gedenonceerd
- had gedenonceerd
- hadden gedenonceerd
- hadden gedenonceerd
- hadden gedenonceerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gedenonceerd
- hebt gedenonceerd
- heeft gedenonceerd
- hebt gedenonceerd
- hebben gedenonceerd
- hebben gedenonceerd
- hebben gedenonceerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gedenonceerd hebben
- zult gedenonceerd hebben
- zal gedenonceerd hebben
- zult gedenonceerd hebben
- zult gedenonceerd hebben
- zullen gedenonceerd hebben
- zullen gedenonceerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gedenonceerd hebben
- zou gedenonceerd hebben
- zou gedenonceerd hebben
- zou gedenonceerd hebben
- zouden gedenonceerd hebben
- zouden gedenonceerd hebben
- zouden gedenonceerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen gedenonceerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden gedenonceerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)