NL.png dempen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dempen

O.t.t. (Present)

  • dempte
  • dempte
  • dempte
  • dempte
  • dempten
  • dempten
  • dempten
 

O.v.t. (Past)

  • zal dempen
  • zult dempen
  • zal dempen
  • zult dempen
  • zult dempen
  • zullen dempen
  • zullen dempen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedempt
  • had gedempt
  • had gedempt
  • had gedempt
  • hadden gedempt
  • hadden gedempt
  • hadden gedempt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedempt
  • hebt gedempt
  • heeft gedempt
  • hebt gedempt
  • hebben gedempt
  • hebben gedempt
  • hebben gedempt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedempt hebben
  • zult gedempt hebben
  • zal gedempt hebben
  • zult gedempt hebben
  • zult gedempt hebben
  • zullen gedempt hebben
  • zullen gedempt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedempt hebben
  • zou gedempt hebben
  • zou gedempt hebben
  • zou gedempt hebben
  • zouden gedempt hebben
  • zouden gedempt hebben
  • zouden gedempt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedempt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedempt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedempt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedempt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedempt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedempt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedempt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedempt zijn
  •