NL.png demaskeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • demaskeren

O.t.t. (Present)

  • demaskeerde
  • demaskeerde
  • demaskeerde
  • demaskeerde
  • demaskeerden
  • demaskeerden
  • demaskeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal demaskeren
  • zult demaskeren
  • zal demaskeren
  • zult demaskeren
  • zult demaskeren
  • zullen demaskeren
  • zullen demaskeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedemaskeerd
  • had gedemaskeerd
  • had gedemaskeerd
  • had gedemaskeerd
  • hadden gedemaskeerd
  • hadden gedemaskeerd
  • hadden gedemaskeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedemaskeerd
  • hebt gedemaskeerd
  • heeft gedemaskeerd
  • hebt gedemaskeerd
  • hebben gedemaskeerd
  • hebben gedemaskeerd
  • hebben gedemaskeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedemaskeerd hebben
  • zult gedemaskeerd hebben
  • zal gedemaskeerd hebben
  • zult gedemaskeerd hebben
  • zult gedemaskeerd hebben
  • zullen gedemaskeerd hebben
  • zullen gedemaskeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedemaskeerd hebben
  • zou gedemaskeerd hebben
  • zou gedemaskeerd hebben
  • zou gedemaskeerd hebben
  • zouden gedemaskeerd hebben
  • zouden gedemaskeerd hebben
  • zouden gedemaskeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedemaskeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedemaskeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedemaskeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedemaskeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedemaskeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedemaskeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedemaskeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedemaskeerd zijn
  •