NL.png demarqueren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • demarqueren

O.t.t. (Present)

  • demarqueerde
  • demarqueerde
  • demarqueerde
  • demarqueerde
  • demarqueerden
  • demarqueerden
  • demarqueerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal demarqueren
  • zult demarqueren
  • zal demarqueren
  • zult demarqueren
  • zult demarqueren
  • zullen demarqueren
  • zullen demarqueren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedemarqueerd
  • had gedemarqueerd
  • had gedemarqueerd
  • had gedemarqueerd
  • hadden gedemarqueerd
  • hadden gedemarqueerd
  • hadden gedemarqueerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedemarqueerd
  • hebt gedemarqueerd
  • heeft gedemarqueerd
  • hebt gedemarqueerd
  • hebben gedemarqueerd
  • hebben gedemarqueerd
  • hebben gedemarqueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedemarqueerd hebben
  • zult gedemarqueerd hebben
  • zal gedemarqueerd hebben
  • zult gedemarqueerd hebben
  • zult gedemarqueerd hebben
  • zullen gedemarqueerd hebben
  • zullen gedemarqueerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedemarqueerd hebben
  • zou gedemarqueerd hebben
  • zou gedemarqueerd hebben
  • zou gedemarqueerd hebben
  • zouden gedemarqueerd hebben
  • zouden gedemarqueerd hebben
  • zouden gedemarqueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedemarqueerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedemarqueerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedemarqueerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedemarqueerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedemarqueerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedemarqueerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedemarqueerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedemarqueerd zijn
  •