NL.png delgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • delgen

O.t.t. (Present)

  • delgde
  • delgde
  • delgde
  • delgde
  • delgden
  • delgden
  • delgden
 

O.v.t. (Past)

  • zal delgen
  • zult delgen
  • zal delgen
  • zult delgen
  • zult delgen
  • zullen delgen
  • zullen delgen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedelgd
  • had gedelgd
  • had gedelgd
  • had gedelgd
  • hadden gedelgd
  • hadden gedelgd
  • hadden gedelgd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedelgd
  • hebt gedelgd
  • heeft gedelgd
  • hebt gedelgd
  • hebben gedelgd
  • hebben gedelgd
  • hebben gedelgd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedelgd hebben
  • zult gedelgd hebben
  • zal gedelgd hebben
  • zult gedelgd hebben
  • zult gedelgd hebben
  • zullen gedelgd hebben
  • zullen gedelgd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedelgd hebben
  • zou gedelgd hebben
  • zou gedelgd hebben
  • zou gedelgd hebben
  • zouden gedelgd hebben
  • zouden gedelgd hebben
  • zouden gedelgd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedelgd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedelgd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedelgd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedelgd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedelgd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedelgd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedelgd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedelgd zijn
  •